Cees* treedt op 1 november 2016 in dienst bij zijn werkgever als ambulanceverpleegkundige. Het betreft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op deze arbeidsovereenkomst is de cao Ambulancezorg 2021–2025 van toepassing.
Met ingang van 1 januari 2021 vermeldt de cao dat er een tijdspaarregeling bestaat. Deze regeling houdt in dat een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die verlof opbouwt, tijd kan sparen tot maximaal 100 maal de arbeidsduur per week. Hiervoor kunnen verschillende bronnen worden ingezet, waaronder de in tijd vertaalde vergoeding voor onregelmatigheidstoeslag (ORT). Begin maart 2023 geeft Cees aan dat hij gebruik wil maken van de tijdspaarregeling. Daarbij kiest hij ervoor om zijn in tijd vertaalde vergoeding ORT in te zetten. Zijn werkgever gaat hiermee akkoord.
Tijd opnemen als onregelmatigheidstoeslag in plaats van geld heeft geen gevolgen voor loonberekening bij vakantie en ziekte.
Onduidelijkheid
Omdat binnen de organisatie van zijn werkgever onduidelijkheid bestaat over de derving van ORT bij vakantie en ziekte in combinatie met de tijdspaarregeling, stuurt Cees op 19 maart 2024 aan zijn manager HR & Communicatie een e-mail hierover. Twee dagen later stuurt hij een e-mail aan zijn senior HR-adviseur waarin hij stelt dat hij over zijn ziektedagen in 2023 te weinig derving ORT heeft ontvangen. Cees verzoekt deze gederfde ORT-uren te verrekenen met zijn toekomstige salarisbetaling.
Zijn werkgever volgt bij de uitvoering van de tijdspaarregeling het standpunt van de werkgeversvereniging Ambulancezorg Nederland (AZN): ORT die in tijd is vergoed, telt niet mee bij het loon tijdens ziekte en vakantie. Cees geeft direct aan dat hij dit anders ziet.
Zijn gemachtigde verzoekt zijn werkgever vervolgens bij brief van 19 juli 2024 om nabetaling van ORT over ziekte- en vakantie-uren vanaf 1 september 2023, en bevestiging dat voortaan de waarde van ORT meetelt voor vakantie- en ziekteloon. Zijn werkgever weigert, waarna Cees een procedure start bij de kantonrechter.
Vorderingen Cees
Cees vordert onder meer:
- een verklaring voor recht dat de (in tijd vertaalde) ORT moet worden aangemerkt als looncomponent van zowel vakantie- als ziekteloon, berekend conform de cao-methodiek;
- nabetaling van ORT over 40 ziekte-uren (september 2024) en over 181 vakantie-uren (tot 30 september 2024), met wettelijke verhoging en rente;
- verstrekking van een specificatie, op straffe van een dwangsom;
- proceskosten.
Hij verwijst daarbij ook naar het arrest ‘British Airways’ (HvJ EU 15 september 2011, ECLI:EU:2011:588), waarin het Hof oordeelde dat werknemers tijdens vakantie recht hebben op looncomponenten die intrinsiek samenhangen met opgedragen taken.
Verweer werkgever
Zijn werkgever betwist dit en stelt dat alleen in geld uitbetaalde ORT meetelt als looncomponent. Een vergoeding in vrije tijd is volgens zijn werkgever geen ‘financiële vergoeding’.
Oordeel rechter
De rechter stelt vast dat Cees zijn werkzaamheden op onregelmatige tijden verricht en dat dit onderdeel is van de opgedragen taken. Er is dus een intrinsieke samenhang tussen ORT en werkzaamheden. Op grond van de cao is ORT een looncomponent die meetelt bij loon tijdens vakantie en ziekte. Dat geldt ook als de ORT in vrije dagen is uitgekeerd, omdat die vrije tijd rechtstreeks gekoppeld is aan de geldelijke vergoeding.
De rechter onderschrijft bovendien dat Cees benadeeld wordt ten opzichte van zijn collega’s die de ORT in geld laten uitbetalen. Werknemers die ORT uitbetaald krijgen, ontvangen naast de toeslag ook gewoon loon, terwijl Cees in plaats daarvan vrije tijd kreeg, zonder dat ORT tijdens ziekte of vakantie doorliep.
De rechter wijst de vorderingen van Cees toe voor zover deze zien op de ORT over 40 ziekte-uren en 181 vakantie-uren tot 30 september 2024, inclusief wettelijke rente en specificatieplicht.
Conclusie
De ORT blijft een looncomponent die moet worden meegenomen bij de berekening van vakantie- en ziekteloon. Dat geldt ook als de werknemer ervoor kiest de ORT in vrije dagen te laten uitkeren.
*Cees is een gefingeerde naam