Nare gevolgen van de afbouw van de heffingskortingen

Nare gevolgen van de afbouw van de heffingskortingen

Geplaatst op 13 januari 2014, door Jos van Weert (josvanweert@2xplain.nl)

Om de tarieven niet te verhogen, maar toch meer belastingopbrengsten te creëren, maakt de wetgever in toenemende mate gebruik van afbouw van heffingskortingen. Dat kan voor werknemers tot nare gevolgen leiden in de inkomstenbelasting

Heffingskortingen

Voor het kalenderjaar 2013 werd de algemene heffingskorting voor één jaar verhoogd tot € 2.001. Dit om de bestedingen te stimuleren. Nu is besloten deze maatregel met een jaar te verlengen. In 2014 wordt de algemene heffingskorting vastgesteld op € 2.103. Tegelijkertijd wordt een afbouw van die algemene heffingskorting ingebouwd voor inkomens vanaf de 2e schijf. Voor zover het loon van de werknemer het grensbedrag van € 19.645 overschrijdt, wordt de algemene heffingskorting verlaagd met 2% van het meerdere. De maximale afbouw zal € 737 bedragen.

Voorbeeld 1
Werknemer X heeft in 2014 een (fiscaal)loon van € 28.000. Zijn algemene heffingskorting zal worden afgebouwd met 2% van (€ 28.000 - € 19.645) = € 167. Na deze afbouw bedraagt zijn algemene heffingskorting nog € 2.103 - € 167 = € 1.936.

Voorbeeld 2
Werknemer Y heeft in 2014 een (fiscaal)loon van € 68.000. Zijn algemene heffingskorting zal in beginsel worden afgebouwd met 2% van (€ 68.000 - € 19.645) = € 967. De afbouw bedraagt echter maximaal € 737. Na deze maximale afbouw bedraagt zijn algemene heffingskorting nog € 1.366.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd de algemene heffingskorting vanaf 2015 voor hogere inkomens volledig afgebouwd. In de begrotingsafspraken is die volledige afbouw vanaf 2015 (vooralsnog) teruggedraaid.

Om (meer) werken nog aantrekkelijker te maken wordt de maximale arbeidskorting over 2014 verhoogd van € 1.723 naar € 2.097. De andere parameters van de arbeidskorting blijven ongewijzigd. Deze verhoging leidt tot een voordeel voor werknemers met een loon van meer dan € 18.500. Bij dit loon bereikten werknemers in 2013 de maximale arbeidskorting. Meer verdienen had dus voor de hoogte van de arbeidskorting geen gevolgen meer. In 2014 is meer verdienen wel voordelig. Dat voordeel geldt overigens in beginsel voor iedereen die meer verdient.

Werknemers met een loon van meer dan € 40.721 worden vervolgens geconfronteerd met de afbouw van de arbeidskorting. Die afbouw bedraagt 4% van het loon vanaf € 40.721, maar zal nooit verder gaan dan tot € 367.

Voorbeeld 3
Werknemer X heeft in 2014 een (fiscaal)loon van € 28.000. Zijn arbeidskorting bedraagt het maximale bedrag van € 2.097.

Voorbeeld 4
Werknemer Y heeft in 2014 een (fiscaal)loon van € 68.000. Zijn arbeidskorting wordt in beginsel afgebouwd met 4% van (€ 68.000 - € 40.721) = € 1.091. De afbouw zal echter niet verder gaan dan tot € 367. Hij ontvangt nog € 2.097 - € 1.091 = € 1.006 aan arbeidskorting.

Nare gevolgen van die afbouw

De afbouw van de algemene heffingskorting en van de arbeidskorting is vanzelfsprekend verwerkt in de loonbelastingtabellen. In die tabellen wordt zelfs rekening gehouden met het gegeven, dat de meeste werknemers eenmaal per jaar 8% vakantiegeld ontvangen. Dat gebeurt om al te grote verschillen tussen loon- en inkomstenbelasting te beperken. Per slot van rekening is de loonbelasting slechts een voorheffing van de inkomstenbelasting. In dat verband is het prettig te weten, dat beide belastingen goed op elkaar aansluiten. En tot 2013 was dat ook zo. In sommige gevallen ontstond er een verschil door toepassing van het bijzonder tarief. Het kwam soms voor, dat in de loonbelasting een bijzonder tarief werd toegepast van 42%, terwijl in de inkomstenbelasting een toptarief van 52% bleek te gelden.

Vanaf 2013 en zeker vanaf 2014 is dat anders. De verschillen tussen loon- en inkomstenbelasting kunnen in 2014 gemakkelijk oplopen tot ruim € 1.700 op jaarbasis. Dat gebeurt overigens pas bij een redelijk hoog inkomen. Maar het verschil kan al beginnen bij een inkomen vanaf € 19.465, als de afbouw van de algemene heffingskorting start.

Als een werknemer uitsluitend redelijk constant periodeloon en vakantiegeld ontvangt loopt het allemaal wel los. In die situatie wordt namelijk in de tabellen correct rekening gehouden met de afbouw van de heffingskortingen. De loon- en inkomstenbelasting blijven netjes op elkaar aansluiten.

Maar als de werknemer andere bijzondere beloningen ontvangt gaat het volledig mis. Bij die bijzondere beloning wordt namelijk geen rekening gehouden met de afbouw van de heffingskortingen. En dat komt eigenlijk neer op een extra belastingheffing van 6% als het totale loon € 40.000 op jaarbasis overschrijdt. Ik laat u dat graag zien aan de hand van een voorbeeld.

Voorbeeld 5
Werknemer Z heeft een gebruikelijk inkomen (12 maandsalarissen en vakantiegeld) van € 45.000 per jaar. In tabellen is rekening gehouden met afbouw van:

  • De algemene heffingskorting met een bedrag van 2% van (€ 45.000 - € 19.645) = € 507
  • De arbeidskorting met een bedrag van 4% van (€ 45.000 - € 40.721) = € 171
Daarnaast ontvangt hij een bijzondere beloning (13e maand en provisie) van € 10.000. Daarover wordt 42% loonheffing berekend. In de loonbelasting is dat percentage gebaseerd op zijn loon over vorig jaar. Maar ook in de inkomstenbelasting zou dit tarief normaal gesproken correct zijn. Hij blijft met zijn totale inkomen namelijk keurig in de 3e schijf, die doorloopt tot bijna € 57.000. Maar in de inkomstenbelasting worden de heffingskortingen verder afgebouwd met:
  • Algemene heffingskorting 2% van € 10.000 = € 200
  • Arbeidskorting 4% van € 10.000 = € 400
In dit geval vindt dus in de inkomstenbelasting een correctie plaats van € 600

Overigens treedt dit verschijnsel ook op als werknemers meerdere inkomens uit werk en woning hebben, dus bij voorbeeld een tweede dienstbetrekking.

De oplettende lezer begrijpt al waar deze werknemer volgend jaar verhaal komt halen als zijn aangifte inkomstenbelasting is gedaan. Hij krijgt namelijk € 600 minder terug of moet € 600 meer bijbetalen dan hij verwacht had. En uit zijn inkomstenbelastingberekening lijkt vervolgens, dat er € 600 te weinig aan loonbelasting is ingehouden. Maar U is niets te verwijten. U hebt de loonbelastingregels keurig toegepast. De loonbelasting sluit alleen niet meer aan bij de inkomstenbelasting. Misschien kunt u voorbeeld 5 gebruiken om het uw collega-werknemer uit te leggen.

Voor alle duidelijkheid: het is zelfs mogelijk, dat een werknemer aangifte Inkomstenbelasting moet doen, uitsluitend vanwege dit effect. U kunt de lastige vraag ook voorkomen en uw collega’s behoeden voor een eventuele onverwachte terugbetaling. Maar dat is niet eenvoudig. Uw collega’s moeten uw werkgever dan namelijk schriftelijk verzoeken extra loonheffing te berekenen over hun bijzondere beloningen, anders dan het vakantiegeld. Legt u ze dat maar even uit.

Dus toch een tariefsverhoging?

Het is politiek niet populair om over belastingverhogingen te praten. Oppositiepartijen smullen van zo’n voorstel. En al snel wordt naar ons omringende landen gewezen. De kans is bijzonder groot dat alle landgenoten met een beetje inkomen naar het buitenland vertrekken als de belastingtarieven hier omhoog gaan. Niet doen dus. Maar wat dan wel? Door de afbouw van de heffingskortingen worden de belastingtarieven feitelijk via de achterdeur verhoogd. Werknemers in de 2e schijf betalen weliswaar 42% belasting plus premies volksverzekeringen, maar ze missen vervolgens ook 2% algemene heffingskorting. Ik beweer niet, dat alle tarieven vanaf de 2e schijf daarmee verhoogd zijn, maar het lijkt er wel heel erg veel op. Halverwege de 3e schijf doet de wetgever het nog eens dunnetjes over. Er komt dan nog eens 4% verlaging van de arbeidskorting overheen. Dat riekt naar een tariefsverhoging van in totaal 6%. Maar het heet anders.

Al met al betalen de meeste werknemers er in 2014 met een gelijkblijvend loon minder loonheffing. Maar dat komt dan door de tijdelijke verlaging van het tarief in de 1e schijf, en de tijdelijke verhogingen van de volledige algemene heffingskorting en de maximale arbeidskorting. Als die tijdelijke maatregelen volgend jaar wegvallen, is iedereen misschien in de schijnbeweging getrapt. Maar hopelijk fluit er in de 2e Kamer iemand voor gevaarlijk spel.

Werkbonus

In de oorspronkelijke belastingplannen over 2013 werd voorgesteld de oude doorwerkbonus met ingang van 1 januari 2013 te laten vervallen. In het Regeerakkoord Rutte II werd vervolgens afgesproken een werkbonus te introduceren voor oudere werknemers met een lager inkomen. De bedoeling was die werkbonus in de loonadministratie mee te nemen, zodat de oudere werknemers meteen over hun extraatje konden beschikken. Omdat het Regeerakkoord pas eind oktober 2012 werd bereikt, was het onmogelijk die werkbonus in 2013 al in de loonadministratie te laten berekenen. Om die reden wordt de werkbonus over 2013 via de Inkomstenbelasting berekend. De desbetreffende werknemers kunnen pas na 1 april 2014 over die werkbonus beschikken.

De oorspronkelijke afspraak om de werkbonus in de loonadministratie op te nemen wordt vanaf 1 januari 2014 gerealiseerd. De werkbonus is van toepassing op de werknemer die loon uit tegenwoordige arbeid geniet en die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 64 jaar. Of met andere woorden de werknemers geboren tussen 1950 en 1953. De werkbonus bedraagt:

  • 57,763% van het loon uit tegenwoordige arbeid voor zover dat meer bedraagt dan € 17.139, met een maximum van € 1.100, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:
  • 10,502% van het loon uit tegenwoordige arbeid voor zover dat meer bedraagt dan € 22.852.
De oudere werknemer met een inkomen vanaf € 19.043 op jaarbasis ontvangt dus de maximale werkbonus. Met een inkomen vanaf € 22.852 wordt die werkbonus afgebouwd. Bij een inkomen vanaf € 33.326 is er geen werkbonus meer.

Voor oudere werknemers zit ook hier een adder onder het gras. Ook hier geldt, dat een werknemer met een hoge bijzondere beloning door dat extra inkomen zijn werkbonus in de Inkomstenbelasting kan verliezen.

Voorbeeld 5
Oudere werknemer W heeft een gebruikelijk inkomen (12 maandsalarissen en vakantiegeld) van € 22.000 per jaar. In tabellen is rekening gehouden met afbouw van de algemene heffingskorting met een bedrag van 2% van (€ 22.000 - € 19.645) = € 47. In de loonadministratie is rekening gehouden met de maximale werkbonus van € 1.100. Daarnaast ontvangt hij een bijzondere beloning (13e maand en provisie) van € 10.000. Daarover wordt 42% loonheffing berekend. In de loonbelasting is dat percentage gebaseerd op zijn loon over vorig jaar. Maar ook in de inkomstenbelasting zou dit tarief normaal gesproken correct zijn. Hij blijft met zijn totale inkomen namelijk keurig in de 2e schijf, die doorloopt tot ruim € 33.000. Maar in de inkomstenbelasting worden de heffingskortingen verder afgebouwd met:

  • Algemene heffingskorting 2% van € 10.000 = € 200
  • Werkbonus 10,502% van € 10.000 = € 1.050
In dit geval vindt dus in de inkomstenbelasting een correctie plaats van € 1.250. De oudere werknemer moet dit volgend jaar bijbetalen in de Inkomstenbelasting. Dit effect treedt natuurlijk ook op als een werknemer twee dienstbetrekkingen of andere inkomsten uit of in verband met werk en wonen heeft.

Het lijkt overigens mogelijk de werkbonus in de loonberekening achterwege te laten als u dit verschijnsel bij voorbaat al verwacht. Natuurlijk is hier formeel een verzoek van de werknemer voor nodig. Mij is inmiddels bekend dat (sommige) softwareproviders die mogelijkheid hebben ingebouwd. De loonheffingtabellen kennen afzonderlijke kolommen voor het al dan niet toepassen van de werkbonus.

Naar alle blogs

Docnr: 67473